Taalfouten die bijna iedereen maakt: groter dan of groter als

Deze achtste blog over de Nederlandse taal gaat over een taaldilemma waar veel Nederlanders mee worstelen of waarvan velen zich niet eens weten dat ze deze fout maken. Is het nu “groter dan” of “groter als”?
Het goede antwoord is: groter dan
- Zijn huis is groter dan jouw huis.
Volgens de taalregels komt er na een vergrotende trap en na ander(e) en anders, het woord dan: kleiner dan, hoger dan, liever dan, makkelijker dan, iets anders dan.
- Hij eet niets anders dan brood.
- Zij verdient meer dan dat ik gedacht had.
- Hij draagt een andere broek dan gisteren.
Als wordt gebruikt na even of (net) zo in combinatie met een bijvoeglijk naamwoord:
- De boom is even hoog als de lantaarnpaal.
- De boom is niet even hoog als de lantaarnpaal.
- Ik heb net zo weinig trek als jij.
Als is ook juist bij combinatie met twee keer zo …. als of lang niet zo… als. Ezelsbruggetje: wanneer het woordje zo in de zin staat, gebruik je het woordje als in de combinatie.
- Haar salaris is twee keer zo hoog als het mijne.
- Ik heb lang niet zo veel geduld als jij.
Wat is juist: hij is groter dan mij of hij is groter dan ik?
Het goede antwoord is: hij is groter dan ik.
Als je de zinnen langer maakt door er een werkwoord aan te plakken, hoor je vanzelf dat de eerste zin niet goed is:
- *Hij is groter dan mij ben.
- Hij is groter dan ik ben.
Hetzelfde geldt voor zinnen met het woord anders of ander(e):
- Zij bekijkt de zaak anders dan ik.
- Hij heeft een heel ander karakter dan zij.
Kijk ook eens naar de volgende foutieve zinnen:
- *Hij heeft twee keer zo veel tijd dan ik.
- *Hij is net zo groot dan ik.
Sommige mensen verschrijven zich bij deze twee zinnen, terwijl ze er wel goed over nagedacht hebben. Ze weten dat het ‘groter dan’ moet zijn en vervolgens gaan zij ‘dan’ gebruiken in zinnen waar het echt fout is en waar het zeker ‘als’ moet zijn. Zo’n fout noemen we ook wel “hypercorrectie”.
De juiste zinnen zijn:
- Hij heeft twee keer zo veel tijd als ik.
- Hij is net zo groot als ik.
De voegwoorden als en dan kunnen beide zowel zinsdelen als zinnen verbinden:
- Hij liep net zo snel weer school uit als hij de school binnengekomen was.
- Ze bleek tot veel meer in staat te zijn dan ze zelf voor mogelijk had gehouden.